Lastige vraagstukken over (internationaal) draagmoederschap in de praktijk
Draagmoederschap in internationale context kan in de praktijk leiden tot lastige vraagstukken. Hoe gaan wij in Nederland bijvoorbeeld om met een in het buitenland gegeven (rechterlijke) beslissing inzake ouderschap van wensouders ten aanzien van een uit draagmoederschap in het buitenland geboren kind? En hoe staat het met de erkenning van een buitenlandse geboorteakte ten aanzien van een uit draagmoederschap in het buitenland geboren kind?
Geen wettelijke (IPR) regeling over draagmoederschap in Nederland
Op dit moment bestaat er in Nederland nog geen wettelijke regeling, waardoor de antwoorden op bovenstaande vragen vaak nog gehuld zijn in rechtsonzekerheid. De wetgever is wel al een tijd bezig met het ontwikkelen van een wetsvoorstel (Wet kind, draagmoeder en afstamming – Kamerstukken II 2018/19, 33836, 45), maar dit heeft vooralsnog niet tot een concreet resultaat geleid.
Rb. Den Haag 19 juli 2022 – onbekende eiceldonatie is in strijd met de Nederlandse internationaal privaatrechtelijke openbare orde
In december 2021 leek er een ‘doorbraak’ geforceerd te worden langs de judiciële route, omdat rechtbank Den Haag geconfronteerd werd met precies bovenstaande vragen, t.a.v. een beslissing en geboorteakte uit de Verenigde Staten. Extra detail: in de voorliggende zaak hadden wensouders bij het draagmoederschap gebruik gemaakt van een onbekende eiceldonatie. De rechtbank legt vervolgens een heel aantal vragen voor aan de Hoge Raad, maar de Hoge Raad gaf aan af te zien van de beantwoording. In rechtsoverweging 3.4 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
‘Zolang een wettelijke regeling ontbreekt, is het aan de rechter om in elke concrete zaak aan de hand van de aard en inhoud van het verzoek en de verdere omstandigheden van het geval te beslissen, met inbegrip van de mogelijkheid om de beslissing op het verzoek aan te houden. Het staat de rechter vrij om bij de beantwoording van vragen over de erkenning van een buitenlandse rechterlijke beslissing of een buitenlandse akte waarbij afstammingsrechtelijke relaties zijn vastgesteld tussen het kind en de wensouders, overeenkomstige toepassing te geven aan de art. 10:100 en 10:101 BW.’ (HR 13 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:685)
Op 19 juli 2022 loste de rechtbank het vraagstuk op door te toetsen aan artikel 10:100 BW. In beginsel is sprake van erkenning van rechtswege, tenzij
- er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van dat land;
- aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
- de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
Sub a en b doen zich volgens de rechtbank niet voor. Sub c daarentegen gaat wel op, nu in casu sprake is van een onbekende eiceldonatie. De rechtbank overweegt o.a. dat het recht van het kind om zijn of haar afstamming te kennen een mensenrecht is dat is opgenomen in artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De rechtbank komt uiteindelijk tot het oordeel dat een onbekende eiceldonatie strijdigheid oplevert met een beginsel en waarde die in de Nederlandse rechtsorde als fundamenteel wordt beschouwd. De beslissing van de Amerikaanse rechter kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet van rechtswege worden erkend, omdat erkenning hiervan onverenigbaar is met de openbare orde. De rechtbank overweegt tot slot:
‘Het feit dat [minderjarige] zich als zij 18 jaar wordt kan wenden tot de kliniek en een verzoek kan indienen om de eiceldonatrice te benaderen om contact tot stand te brengen, zoals verzoekers nog hebben gesteld, maakt dit oordeel niet anders. Immers, niet met zekerheid valt te zeggen dat de eiceldonatrice is te achterhalen en zichzelf bekend wil maken, nu daartoe geen wettelijke, contractuele of anderszins dwingende verplichting geldt voor de donatrice. Hierdoor kan voor [minderjarige] onduidelijkheid blijven bestaan over haar afstamming.’ (Rb. Den Haag 19 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:7216).
De uitspraak is goed onderbouwd en komt logisch voor. Het is nu afwachten met welke oplossingen de wetgever komt. Volgens de laatste berichten zou de wetgever ‘begin 2023’ een wetsvoorstel indienen. Het is nu eind februari, dus de tijd begint te dringen.