Op 1 december 2020 oordeelt de Grote Kamer van het Hof van Justitie in de zaak FNV/Van Den Bosch dat de Detacheringsrichtlijn van toepassing is op de zeer mobiele werkzaamheden in het wegtransport (C-815/18). Dit arrest is in overeenstemming met recent ontwikkelde EU-wetgeving (Richtlijn 2020/1057), de conclusie van AG Bobek en meer in het algemeen de ‘communis opinio’. De voorgelegde prejudiciële vraag was echter verre van een ‘acte clair’ of ‘acte éclairé’ en de uitspraak van het Hof van Justitie vormt een belangrijk stukje van de puzzel in deze moeilijke materie.
De zaak FNV/Van Den Bosch gaat terug tot begin 2014, toen de vakbond FNV besloot het Nederlandse transportbedrijf Van Den Bosch voor het gerecht te dagen wegens het niet toepassen van Nederlandse minimumlonen op hun ingeleende Hongaarse vrachtwagenchauffeurs die (tijdelijk) in en vanuit Nederland werkten. Eén van de juridische vragen hierachter was of de Detacheringsrichtlijn van toepassing is op het wegtransport, want wanneer dat het geval is, moeten de minimumlonen van Nederland gewaarborgd worden als ze gunstiger zijn dan de Hongaarse minimumlonen (en dat zijn ze).
In eerste aanleg heeft de FNV de zaak met vlag en wimpel gewonnen. De rechtbank oordeelde ondubbelzinnig dat de Detacheringsrichtlijn van toepassing is op het wegtransport. Tekstuele en teleologische argumentatiemethoden gaven hier de doorslag. Zo achtte de rechtbank het van belang dat artikel 1 lid 2 Detacheringsrichtlijn de zeevaartsector uitdrukkelijk van het toepassingsgebied uitsluit en verder stil blijft ten opzichte van de overige transportsectoren. Daarom zou de Detacheringsrichtlijn op zichzelf van toepassing kunnen zijn op de wegtransportsector en dus ook op het in casu voorliggende geval.
Transportbedrijf Van Den Bosch ging in hoger beroep en won. Het Gerechtshof stond lijnrecht tegenover zijn collega in eerste aanleg en nam met name de beginselen van de interne markt in overweging. Het Gerechtshof oordeelde dat het niet in overeenstemming is met het doel van de Detacheringsrichtlijn om op de onderhavige zaak van toepassing te doen zijn.
De FNV heeft de zaak vervolgens voorgelegd aan de Hoge Raad, waarbij beide partijen het belang van het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU hebben benadrukt. De Hoge Raad was het hiermee eens en vroeg onder meer of de Detacheringsrichtlijn van toepassing is op het wegtransport en zo ja, onder welke specifieke omstandigheden.
Het Hof van Justitie hakt de knoop nu definitief door en bepaalt dat de Detacheringsrichtlijn van toepassing is op het wegtransport. Net als in eerste aanleg maakt het Hof van Justitie gebruik van tekstuele en teleologische argumentatiemethoden en wijst het op de expliciete uitzondering van artikel 1 lid 2 Detacheringsrichtlijn, hetgeen betekent dat de Detacheringsrichtlijn op zich van toepassing zou kunnen zijn op het wegtransport.
Ten aanzien van de vraag in welke specifieke omstandigheden de Detacheringsrichtlijn van toepassing is, ziet het Hof van Justitie verdienste in het beginsel van de ‘voldoende nauwe band’ (vergelijk C-16/18 Dobersberger van 19 december 2018, punt 31) en oordeelt in dat verband:
‘Een werknemer kan gelet op richtlijn 96/71 enkel worden beschouwd als gedetacheerd op het grondgebied van een lidstaat indien het werk dat hij verricht een voldoende nauwe band vertoont met dat grondgebied, wat onderstelt dat een algehele beoordeling wordt verricht van alle factoren die kenmerkend zijn voor de werkzaamheden van de betrokken werknemer.’
Bij de toepassing van de Detacheringsrichtlijn in een concrete situatie, moet er dus een voldoende nauwe band zijn tussen de werknemer en het land waar hij of zij tijdelijk werkt. Om deze beoordeling uit te voeren, stelt het Hof van Justitie vervolgens verschillende ‘relevante factoren’ vast, zoals de kenmerken van de dienstverrichting, de aard van de werkzaamheden, de mate waarin de werkzaamheden van een chauffeur verband houden met het grondgebied van elke lidstaat en het aandeel van de activiteiten in vergelijking met de volledige dienstverrichting in kwestie. Wat dit laatste aspect betreft, zijn de werkzaamheden in verband met het laden of lossen van goederen, het onderhouden of de schoonmaken van de vrachtwagens relevant (mits zij daadwerkelijk worden verricht door de betrokken chauffeur en niet door derden).
Het Hof van Justitie verduidelijkt ook dat het enkele feit dat een chauffeur, die tijdelijk in en vanuit een lidstaat wordt gedetacheerd, daar zijn instructies ontvangt en daar zijn werk begint en eindigt ‘op zich ontoereikend is om te stellen dat die chauffeur op het grondgebied van die andere lidstaat ‘ter beschikking is gesteld’, indien het werk dat die chauffeur verricht op basis van andere factoren geen voldoende nauwe band vertoont met dat grondgebied.’
Ten slotte is het belangrijk op te merken dat het Hof van Justitie de helpende hand reikt ten aanzien van de toepassing van de Detacheringsrichtlijn op drie van de vier belangrijkste soorten van transport, namelijk transit operaties, bilateraal transport en cabotage. Een transit operatie wordt door het Hof gedefinieerd als een situatie waarin ‘een chauffeur die in het kader van goederenvervoer over de weg slechts op doorreis is op het grondgebied van een lidstaat’. Om een voorbeeld te geven: een Poolse chauffeur doorkruist Duitsland om goederen in Nederland af te leveren. De activiteiten in Duitsland worden beschouwd als een ‘transit operatie’. Een bilateraal transport wordt gedefinieerd als een situatie waarin ‘een chauffeur enkel grensoverschrijdend vervoer verricht vanuit de lidstaat van vestiging van de vervoersonderneming naar het grondgebied van een andere lidstaat of omgekeerd’. Om een ander voorbeeld te geven: een Poolse chauffeur levert goederen af in Duitsland of/en omgekeerd. De chauffeurs van deze transportoperaties kunnen volgens het Hof van Justitie niet worden beschouwd als ‘gedetacheerd’ in de zin van de Detacheringsrichtlijn, gezien het ontbreken van een voldoende nauwe band.
Onder verwijzing naar artikel 2 leden 3 en 6 Verordening EU nr. 1072/2009 wordt cabotage door het Hof van Justitie gedefinieerd als ‘nationaal vervoer voor rekening van derden dat tijdelijk wordt verricht in een lidstaat van ontvangst, overeenkomstig deze verordening, waarbij de lidstaat van ontvangst de lidstaat is waarin een vervoerder actief is, niet zijnde zijn lidstaat van vestiging’. Een voorbeeld: een Pools transportbedrijf voert transport uit tussen twee locaties in Duitsland. Volgens het Hof van Justitie vormt cabotage een voldoende nauwe band en zal de Detacheringsrichtlijn hierop in principe van toepassing zijn.
Kortom, het Hof van Justitie geeft groen licht voor transit- en bilateraal transport en rood licht voor cabotage. Het Hof van Justitie zwijgt echter over het vierde belangrijke vorm van wegtransport: crosstrade operaties. Een crosstrade operatie is een situatie waarin een chauffeur uit land A, vervoer verricht tussen landen B en C. De voldoende nauwe band bij deze operaties moet daarom telkens van geval tot geval worden beoordeeld.
Het arrest van het Hof van Justitie is in grote lijnen in overeenstemming met de onlangs aangenomen wetgeving inzake het wegtransport (Richtlijn 2020/1057). Deze wetgeving gaat uit van de toepasselijkheid van de Detacheringsrichtlijn op het wegtransport en voorziet vervolgens in specifieke conflictregels ten aanzien van specifieke transportoperaties waarop de Detacheringsrichtlijn wel en niet van toepassing is. Net als het arrest van het Hof van Justitie bepaalt deze wetgeving dat de Detacheringsrichtlijn niet van toepassing is op transit- en bilateraal transport, terwijl de Detacheringsrichtlijn wel van toepassing is op cabotage. Er is geen specifieke conflictregel voor crosstrade operaties en daarom moet de toepassing van de Detacheringsrichtlijn van geval tot geval worden beoordeeld, waarbij de verschillende door het Hof van Justitie geïdentificeerde relevante factoren een rol kunnen spelen.
Al met al heeft het Hof van Justitie een belangrijke knoop doorgehakt door te bepalen dat de Detacheringsrichtlijn van toepassing is op wegtransport. Wel kan de beoordeling op welke situaties precies de Detacheringsrichtlijn van toepassing is moeilijk zijn, o.a. gelet op de ruime marge die het Hof heeft open gelaten en de nogal vage relevante factoren die zijn aangereikt. Hard and fast rules lijken echter lastig te ontwikkelen voor de zeer mobiele werkzaamheden in deze sector, en in dat opzicht lijkt de keuze van het Hof van Justitie voor een geval tot geval benadering de minste van twee kwaden te zijn.