Aansprakelijkheid voor milieuschade van internationaal opererende bedrijven werkt ook in het IPR en arbitragerecht door als actueel thema. Dit zien we terug in de rechtspraak. In de afgelopen maand zijn er twee interessante uitspraken gedaan, aan zowel deze als gene zijde van de Noordzee.
De uitspraak Vedanta Resources PLC en anor v Lungowe en ors van de UK Supreme Court verdient bijzondere aandacht. De UK Supreme Court stelde vast dat een collectief van Zambiaanse dorpelingen in Engeland mag procederen over milieuschade bij het winnen van een dochteronderneming van een Brits moederbedrijf.
Wat het internationale bevoegdheidsrecht betreft, zijn vooral interessant de overwegingen inzake de toepassing van artikel 4 Brussel I-bis, het forum non conveniens in samenhang met onverenigbare beslissingen en de zorg vanuit mensenrechtelijk oogpunt van een internationaal opererend bedrijf.
https://www.supremecourt.uk/cases/docs/uksc-2017-0185-judgment.pdf
Verder wees de Hoge Raad op 12 april 2019 een verzoek van Ecuador tegen Chevron om vernietiging van een arbitraal vonnis af.
De HR laat zich uit over de vragen (i) of vernietiging openstaat tegen beslissingen tot het treffen van voorlopige voorzieningen in een arbitraal geding ten gronde, en of (ii) de voorlopige voorzieningen (in deze casus) in strijd zijn met het recht op tenuitvoerlegging van een rechtelijke uitspraak binnen een redelijke termijn (in deze zaak van derden die geen partij zijn bij de arbitrage).