Door een Nederlands bedrijf wordt in Angola een retentierecht op een aantal vrachtwagens die van Lissabon naar Luanda zijn vervoerd, uitgeoefend. De opeisbare vrachtkosten (ook ten aanzien van andere transporten) werden niet betaald, waarna (ten behoeve van) de geïntimeerde een retentierecht op deze vrachtwagens is uitgeoefend. De vrachtwagens blijven aldus in Luanda langere tijd op de kade staan. Appellant was naar het oordeel van het hof reeds jegens geïntimeerde in verzuim op het moment waarop de afgifte van de vrachtwagens werd geblokkeerd. Naar het oordeel van het hof is het retentierecht terecht uitgeoefend op de vrachtwagens. Het hof is van oordeel dat het rapport van het IJI het relaas van de eigen deskundige van geïntimeerde op nagenoeg alle punten geheel onderschrijft: in Angola is er (en was er in 2009) regelgeving die erin voorziet dat zaken die langer dan zestig dagen in een haven zijn opgeslagen zonder ingeklaard te zijn, door de overheid worden verbeurd verklaard en geveild, waarbij de opbrengst toekomt aan de Angolese overheid.
Lees de volledige uitspraak hier: http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSHE:2016:845