Wanneer is de Rome I verordening van toepassing?
- De Rome I verordening en het temporele toepassingsgebied
Op 17 december 2009 is de Rome I verordening in werking getreden (art. 29 Rome I verordening). De Rome I verordening is van toepassing op overeenkomsten gesloten op of na deze datum.
De Rome I verordening vervangt het EVO Verdrag (art. 24 Rome I verordening). Wel blijft het EVO Verdrag van toepassing op overeenkomsten gesloten vóór 17 december 2009. De precieze temporele werking van het EVO Verdrag zelf, hangt vervolgens af van de manier waarop lidstaten hebben bepaald hoe dit verdrag doorwerkt in hun stelsels.
- De Rome I verordening en het geografische toepassingsgebied
De Rome I verordening is van toepassing in elke lidstaat, behalve Denemarken (nr. 46 considerans Rome I verordening). Denemarken doet namelijk niet mee aan de maatregelen die voortvloeien uit het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, aangezien het niet gebonden is door titel V van het Derde Deel van het VWEU. Voor Denemarken blijft daarom het EVO Verdrag gelden.
Het VK is als niet-lidstaat niet gebonden aan de Rome I verordening. Het VK heeft echter aangegeven de Rome I verordening na de Brexit te gaan incorporeren in de eigen rechtsorde.
- De Rome I verordening en het materiële toepassingsgebied
In artikel 1 Rome I verordening staat het materiële toepassingsgebied beschreven. De Rome I verordening is van toepassing op verbintenissen uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken, in gevallen waarin ‘uit het recht van verschillende landen moet worden gekozen’. Eén aspect verdient kort de aandacht: het internationaliteitsvereiste.
Met betrekking tot het zogenaamde ‘internationaliteitsvereiste’ van de Rome I verordening, gaat het om de vraag wanneer nu precies sprake is van een situatie waarin ‘uit het recht van verschillende landen moet worden gekozen’. Welke elementen bij een bepaalde rechtsverhouding zorgen er nu voor dat sprake is van een internationale rechtsverhouding? In de Rome I verordening wordt dit niet geregeld.
Wel valt uit de EU-bevoegdheidsrechtspraak af te leiden dat het Hof van Justitie in het algemeen een ruime opvatting voorstaat, leidend tot een relatief snelle aanname dat aan het internationaliteitsvereiste is voldaan. Zo moest het Hof van Justitie EU oordelen over een zaak waarin bijna alle elementen gelokaliseerd leken te kunnen worden in Tsjechië, op twee elementen na: de Duitse nationaliteit van de verweerder en zijn onbekende woonplaats. De Tsjechische rechter vroeg zich af of hij hier rekening moest houden met de Brussel I verordening. Het Hof van Justitie EU gaf een bevestigend antwoord, om het feit van de niet-Tsjechische nationaliteit van verweerder ‘vragen oproept naar de rechtsmacht’ van de Tsjechische rechter, terwijl verweerder bovendien geen bekende woonplaats heeft.
- Rome I verordening en het formele toepassingsgebied
De Rome I verordening heeft een universeel toepassingsgebied (art. 2 Rome I verordening). Dit betekent dat het voor de toepasselijkheid van de Rome I verordening niet uitmaakt of het recht van een lidstaat of van een derde land wordt aangewezen.
De Rome I verordening en doelstellingen en uitgangspunten
Het doel van de Rome I verordening is het opstellen van eenvormige regels voor het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst. Uit de considerans van de Rome I verordening valt op te maken dat de goede werking van de interne markt vereist dat de voorspelbaarheid van de uitslag van rechtsgedingen, de rechtszekerheid en de wederzijdse erkenning van beslissingen worden bevorderd. Dit veronderstelt conflictregels die hetzelfde nationale recht aanwijzen, ongeacht bij welke rechter het geding aanhangig is gemaakt. In de considerans van de Rome I verordening wordt hierbij benadrukt dat de rechtszekerheid de algemene doelstelling is, met dien verstande dat de rechter eveneens een beoordelingsmarge moet hebben om vast te stellen welk recht het nauwst is verbonden met het betrokken geval.
Theoretisch gezien is de Rome I verordening als uitgangspunt gebaseerd op het Savigniaanse verwijzingsmodel. Dit betekent dat de eerste stap ziet op de kwalificatie van de rechtsverhouding, om de rechtsverhouding vervolgens onder te brengen bij de daarvoor ontwikkelde conflictregels. Algemene met dit model samenhangende vragen met betrekking tot de kwalificatie, voorvragen en wetsontduiking worden niet geregeld in de Rome I verordening. Wel worden algemene regelingen gegeven voor het leerstuk van renvoi, de voorrangsregels en de openbare orde-exceptie.
Wilt u een vrijblijvende kostenopgave ontvangen?
De Rome I verordening en de rechtskeuze
- De Rome I verordening en het ruime bereik van de rechtskeuze
Artikel 3 Rome I verordening bepaalt dat de overeenkomst wordt beheerst door het recht dat partijen hebben gekozen. Volgens de considerans vormt dit de ‘hoeksteen’ van de verordening. Deze vrijwel onbeperkte rechtskeuzebevoegdheid is rechtstreeks overgenomen uit de voorganger van de Rome I verordening: het EVO Verdrag. Volgens het Toelichtend Rapport op het EVO Verdrag vormt dit niet meer dan een bevestiging van een algemeen aanvaarde regel in de lidstaten.
De reikwijdte van de rechtskeuze gaat ver: het schakelt eveneens dwingende bepalingen uit (en ten aanzien van het gekozen recht ‘in’). In die zin wordt gesproken van een ‘conflictenrechtelijke rechtskeuze’.
Deze keuze staat tegenover de ‘materieelrechtelijke rechtskeuze’. Een materieelrechtelijke rechtskeuze onderstreept het ordeningsrechtelijke karakter van het recht van een staat en beperkt het effect van de rechtskeuze in zoverre dat de dwingende bepalingen niet uitgeschakeld (of ingeschakeld) kunnen worden. Elementen van een dergelijke rechtskeuze komen in de Rome I verordening terug indien het gaat om rechtskeuzes die worden uitgebracht in overeenkomsten met ‘zwakke partijen’, zoals werknemers (verg. art. 8 lid 1 Rome I verordening).
Artikel 3 lid 1 laatste zin Rome I verordening maakt duidelijk dat de rechtskeuze betrekking kan hebben op zowel het geheel van een rechtsstelsel of een gedeelte daarvan. Dit wordt ook wel ‘dépeçage’ genoemd en dit is dus toegelaten. Bij bepaalde rechtsgebieden, zoals in het arbeidsrecht, wordt dit in de rechtspraak van sommige lidstaten echter niet erkend.
Bij de rechtskeuze mag elk recht worden gekozen. Er wordt bijvoorbeeld niet vereist dat er een reële band bestaat tussen de overeenkomst en het gekozen rechtsstelsel, zoals dat vereiste bijvoorbeeld in zekere zin wel wordt gesteld in het internationale huwelijksvermogensrecht.
De Rome I verordening en enkele beperkingen op de rechtskeuze
- Beperkingen die volgen uit artikel 3 Rome I verordening zelf
De rechtskeuzebevoegdheid onder de Rome I verordening is echter niet helemaal vrij. Zo kan het dwingende recht van een bepaald land niet worden omzeild door een rechtskeuze te maken voor een ander land, indien alle overige op het tijdstip van de keuze bestaande aanknopingspunten zich bevinden in dit eerste land (art. 3 lid 3 jo nr. 15 considerans Rome I verordening). Deze regel wordt bovendien uitgebreid ten gunste van het dwingende EU-recht, door te bepalen dat indien alle aanknopingspunten zich bevinden in één of meer lidstaten, een rechtskeuze voor een niet-lidstaat niet kan afdoen aan het EU-recht waarbij niet bij overeenkomst kan worden afgeweken (art. 3 lid 4 Rome I verordening).
Deze laatste regel is nieuw ten opzichte van het EVO Verdrag en is geïnspireerd op een zaak bij het Hof van Justitie. In casu ging het om een handelsagentuurovereenkomst waarin een handelsagent voor een bedrijf in de Verenigde Staten de zaken zou waarnemen in het Verenigd Koninkrijk. Er werd een rechtskeuze gemaakt voor het Californische recht, maar dit betekende feitelijk dat een aantal in de EU voor handelsagenten dwingende bepalingen niet zou gelden. Het Hof van Justitie liet deze rechtskeuze niet toe. Gelet op de dwingende aard van deze bepalingen en de bescherming van een onvervalste mededinging binnen de interne markt, is het volgens het Hof voor de ‘communautaire rechtsorde (…) van wezenlijk belang dat een in een derde land gevestigde principaal, wiens handelsagent zijn activiteiten binnen de Gemeenschap verricht, die bepalingen niet kan ontwijken door eenvoudig een rechtskeuzeclausule in de overeenkomst op te nemen’.
Het bereik van artikel 3 lid 4 Rome I verordening is echter enger. In het geval van de zaak bij het Hof van Justitie EU was immers sprake van een in het buitenland gevestigde derde partij, voor welk land ook een rechtskeuze was gemaakt. In een dergelijke situatie kan niet gezegd worden dat alle overige elementen (zoals vereist in art. 3 lid 4 Rome I verordening) behalve de rechtskeuze, elders liggen.
- Beperkingen die volgen uit het leerstuk van de voorrangsregels
Voorrangsregels in de zin van artikel 9 Rome I verordening kunnen het gekozen recht eveneens beperken. Dit leerstuk biedt de rechter een mogelijkheid om rekening te kunnen houden met algemene belangen uit eigen land, en in zekere zin ook uit het buitenland.
Er mag niet al te lichtzinnig gebruik worden gemaakt van het leerstuk van de voorrangsregels. Bij de toets of een voorrangsregel mag worden toegepast, moet namelijk telkens concreet bezien worden in hoeverre een internationale toepassing gerechtvaardigd is en uit de considerans van de Rome I verordening volgt vervolgens dat de voorrangsregels slechts bij uitzondering toegepast mogen worden.
Het Hof van Justitie EU heeft dit in de context van een grensoverschrijdende arbeidsovereenkomst bevestigd, waarbij onder andere werd verwezen naar het rechtszekerheidsbeginsel.
De Rome I verordening en een uitdrukkelijke of (duidelijk) stilzwijgende rechtskeuze
De rechtskeuze onder de Rome I verordening kan zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend worden gedaan. De stilzwijgende rechtskeuze moet duidelijk blijken uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van het geval. De Europese Commissie stelt in het Groenboek voorafgaand aan de ontwikkeling van de Rome I verordening dat de wetgever heeft bedoeld ‘een onomstotelijke keuze’ toe te staan, zodat niet snel van een stilzwijgende rechtskeuze uitgegaan mag worden. Dit is eveneens in overeenstemming met het Toelichtend Rapport op het EVO Verdrag, waarnaar de Europese Commissie ook uitgebreid verwijst en de daarin genoemde voorbeelden herhaalt.
Een voorbeeld van een stilzwijgende rechtskeuze is het in de bepalingen van een overeenkomst aanvaarden van een standaardovereenkomst die wordt beheerst door een bepaald rechtsstelsel. Ook zou het verwijzen naar artikelen van een bepaalde wet van een rechtsstelsel kunnen leiden tot de aanvaarding van een stilzwijgende rechtskeuze. Voor wat betreft de omstandigheden van het geval, verwijst de Europese Commissie naar de omstandigheid dat een overeenkomst nauw verbonden kan zijn met een andere overeenkomst waarin wel een uitdrukkelijke rechtskeuze is gedaan.
Het is hier van belang te onderstrepen dat een stilzwijgende rechtskeuze niet hetzelfde is als de ‘vermoedelijke partijwil’, zoals bijvoorbeeld in België gebruikelijk was in het ipr (de zogenaamde ‘subjectieve methode’). Dit leidde in België tot een soort vloeiende overgang tussen de vraag of een rechtskeuze was gemaakt en de vraag, wanneer geen expliciete (of impliciete) rechtskeuze was gemaakt, naar het overigens toepasselijke recht via het leerstuk van de vermoedelijke partijwil. In de Rome I verordening wordt een strikt onderscheid gemaakt tussen deze vragen.
In het Groenboek werd overigens nog de vraag gesteld of er een nauwkeuriger aanwijzing moest worden opgenomen in de Rome I verordening met betrekking tot de definitie van een stilzwijgende rechtskeuze. Dit is er niet gekomen; wel noemt nummer 12 uit de considerans van de Rome I verordening de aanwezigheid van een forumkeuze als één van de factoren waarmee rekening gehouden kan worden of sprake is van een duidelijke rechtskeuze.
- De Rome I verordening en de geldigheidsvereisten van een rechtskeuze
De geldigheid van de rechtskeuze wordt volgens artikel 3 lid 5 Rome I verordening beheerst door artikelen 10, 11 en 13 Rome I verordening. Hierin worden de materiële en formele geldigheid geregeld. De materiële geldigheid wordt beheerst door het recht dat van toepassing is indien de overeenkomst geldig zou zijn. De formele geldigheid huldigt het zogenaamde favor negotii principe. Dit houdt in dat aan de vormvereisten is voldaan indien één van de bij de overeenkomst betrokken rechtsstelsels dit zo bepaalt. Maar let op: hierop wordt voor consumentenovereenkomsten een uitzondering gemaakt.
De Rome I verordening bij gebreke van een rechtskeuze
Artikel 4 Rome I verordening is het algemene artikel dat bij gebreke van een rechtskeuze het toepasselijk recht bepaalt. Voor acht typen van overeenkomst worden specifieke aanknopingsfactoren gegeven. Het gaat om: koop (sub a), dienstverlening (sub b), onroerend goed (sub c), huur (sub d), franchise (sub e), de distributieovereenkomst (sub f), de veiling (sub g) en de overeenkomst inzake financiële instrumenten (sub h). Voor de overige overeenkomsten wordt aangeknoopt bij de woonplaats van de kenmerkende prestant.
Van het verwijzingsresultaat van artikel 4 Rome I verordening kan worden afgeweken via de zogenaamde ‘ontsnappingsclausule’. De uitzondering zorgt ervoor dat indien een ander rechtsstelsel kennelijk nauwer verbonden is met de casus, dit rechtsstelsel van toepassing is.
Tot slot, indien het toepasselijk recht niet kan worden vastgesteld, is het rechtsstelsel dat het nauwst is verbonden met de casus van toepassing. De considerans van de Rome I verordening biedt hulp bij de interpretatie door op te merken dat o.a. acht moet worden geslagen op de vraag of de desbetreffende overeenkomst zeer nauw verbonden is met een andere overeenkomst of overeenkomsten.
Artikel 4 Rome I verordening verschilt van zijn voorganger: het EVO Verdrag. Hoewel artikel 4 EVO Verdrag ook een algemene ontsnappingsclausule kent, ontbreekt namelijk een onderscheid naar acht typen overeenkomsten en wordt in plaats daarvan het beginsel van de nauwste verbondenheid als hoofdprincipe naar voren geschoven. Of beide artikelen in de praktijk ten aanzien van het verwijzingsresultaat daadwerkelijk veel verschillen, valt echter te betwisten.
Wilt u een vrijblijvende kostenopgave ontvangen?
De Rome I verordening en overeenkomsten met zwakke partijen
Ten aanzien van overeenkomsten met zwakke partijen voorziet de Rome I verordening, net als het EVO Verdrag, in speciale regels die de zwakke partij beogen te beschermen.
- De Rome I verordening en het toepasselijk recht op internationale consumentenovereenkomsten
Voor internationale consumentenovereenkomsten geldt artikel 6 Rome I verordening. Als hoofdregel geldt dat het recht van toepassing is van de gewone verblijfplaats van de consument. Maar hierbij gelden wel voorwaarden: de zogeheten ‘actieve consument’ wordt namelijk niet beschermd. De voorwaarden zijn dat a) de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in het land waar de consument woonplaats heeft, of b) dergelijke activiteiten ongeacht met welke middelen richt op dat land of op verscheidene landen, met inbegrip van dat land, en de overeenkomst onder die activiteiten valt. Deze voorwaarden hebben geleid tot een hele rits van rechtspraak bij het Hof van Justitie.
Het Hof van Justitie heeft belangrijke gezichtspunten gegeven in dit kader. In een voorliggende zaak moest het Hof van Justitie beoordelen of de website van een ondernemer zich richt op de lidstaat waar de consument zijn verblijfplaats heeft. Het Hof van Justitie overwoog dat bij dit oordeel dat belangrijke factoren kunnen zijn;
- het internationale karakter van de activiteit;
- routebeschrijvingen vanuit andere lidstaten naar de plaats waar de ondernemer is gevestigd;
- het gebruik van een andere taal of munteenheid dan die welke gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is en de mogelijkheid om in die andere taal de boeking te verrichten en te bevestigen;
- de vermelding van een telefoonnummer met internationaal kengetal;
- uitgaven voor een zoekmachineadvertentiedienst die worden gemaakt om consumenten die in andere lidstaten een woonplaats hebben gemakkelijker toegang te verlenen tot de site van de ondernemer of diens tussenpersoon;
- het gebruik van een andere topleveldomeinnaam dan die van de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is;
- de verwijzing naar een internationaal clientèle dat is samengesteld uit klanten die woonplaats hebben in verschillende lidstaten.
Het Hof oordeelde hier tot slot nog dat de loutere toegankelijkheid van de internetsite van de ondernemer of de tussenpersoon in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, onvoldoende is. Hetzelfde geldt voor de vermelding van een e-mailadres en andere contactgegevens of voor het gebruik van een taal of een munteenheid wanneer deze taal en/of munteenheid gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer is gevestigd.
Op de hoofdregel van artikel 6 Rome I verordening gelden ook uitzonderingen, zoals in het geval van dienstverleningsovereenkomsten en de diensten uitsluitend moeten worden verricht in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de consument woont. Daarnaast is er in een uitzondering voorzien ten aanzien van vervoersovereenkomsten (m.u.v. de pakketreizen).
- De Rome I verordening en het toepasselijk recht op internationale verzekeringsovereenkomsten
Internationale verzekeringsovereenkomsten kennen een speciale conflictregel in artikel 7 Rome I verordening. Ingeval van een internationale verzekeringsovereenkomst ter dekking van een groot risico ex artikel 5 sub d Richtlijn 73/239/EEG geldt als hoofdregel dat deze overeenkomst wordt beheerst door het recht dat partijen hebben gekozen overeenkomstig artikel 3 Rome I verordening.
Bij gebreke van een rechtskeuze, wordt de internationale verzekeringsovereenkomst beheerst door het recht van het land waar de verzekeraar zijn gewone verblijfplaats heeft. Hierop geldt een uitzondering: indien uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de internationale verzekeringsovereenkomst kennelijk nauwer verbonden is met een ander land, dan is het recht van dat andere land van toepassing.
Ingeval het gaat om andere internationale verzekeringsovereenkomsten, wordt de rechtskeuze sterk beperkt. Partijen kunnen enkel kiezen voor:
- het recht van het land waar het risico gelegen is op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten;
- het recht van het land waar de polishouder zijn gewone verblijfplaats heeft;
- ingeval van een levensverzekering, het recht van de lidstaat waarvan de polishouder onderdaan is;
- voor verzekeringsovereenkomsten ter dekking van risico’s die beperkt zijn tot gebeurtenissen in een lidstaat, anders dan de lidstaat waar het risico is gelegen, het recht van die lidstaat.
Indien de polishouder van een overeenkomst die onder dit lid valt een commerciële of industriële activiteit of een vrij beroep uitoefent en de verzekeringsovereenkomst twee of meer risico’s dekt die met deze activiteiten verband houden en in verschillende lidstaten zijn gelegen, kunnen partijen kiezen voor het recht van een van de betrokken lidstaten of het recht van het land waar de gewone verblijfplaats van de polishouder is gelegen. Bij gebreke van een rechtskeuze, wordt de internationale verzekeringsovereenkomst beheerst door het recht van de lidstaat waar het risico op het moment van sluiting van de overeenkomst is gelegen.
Wilt u een vrijblijvende kostenopgave ontvangen?
- De Rome I verordening en het toepasselijk recht op internationale arbeidsovereenkomsten
Voor internationale arbeidsovereenkomsten geldt tot slot artikel 8 Rome I. Artikel 8 Rome I stelt de rechtskeuze voorop, maar wel in beperkte vorm: de rechtskeuze kan niet afdoen aan de dwingende bescherming van het arbeidsrecht dat normaal van toepassing zou zijn zonder rechtskeuze. Dit normaal toepasselijke arbeidsrecht wordt vastgesteld door de overige conflictregels van artikel 8 Rome I. Belangrijk is het ‘gewoonlijk werklandbeginsel’. Deze ipr-regel bepaalt dat het arbeidsrecht van toepassing is van het gewoonlijk werkland, ongeacht of tijdelijk ergens anders wordt gewerkt.
Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat het werklandbeginsel ruim moet worden uitgelegd en dat het beginsel zoveel mogelijk moet worden toegepast, ook indien werknemers gelijktijdig in verschillende lidstaten werken (zoals werknemers in het transport en handelsagenten).
Enkel indien het niet mogelijk is een gewoonlijk werkland te lokaliseren, moet teruggevallen worden op de vestiging van indienstname. Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat dit een ‘restcriterium van secundair belang’ is en dat hier slechts bij uitzondering een beroep op kan worden gedaan.
Van zowel het gewoonlijk werkland als de vestiging van indienstname kan nog afgeweken worden, indien uit het geheel van de omstandigheden blijkt dat de internationale arbeidsovereenkomst nauwer is verbonden met een ander rechtsstelsel. In dat geval is het arbeidsrecht van dit nauwer verbonden rechtsstelsel van toepassing. Het Hof van Justitie heeft over deze ‘ontsnappingsclausule’ geoordeeld dat ‘belangrijke factoren’ in dat kader o.a. zijn het land waar de werknemer belasting over inkomsten uit arbeid betaalt en waar de werknemer is aangesloten bij de sociale zekerheid.
Zie de pagina over het toepasselijke recht en arbeidsovereenkomsten voor een meer uitvoerige bespreking van dit artikel. Zie ook de aparte pagina over de Detacheringsrichtlijn die relevant is voor het toepasselijke recht op arbeidsovereenkomsten.
De Rome I verordening en de werkingssfeer van het toepasselijke recht
De Rome I verordening kent in artikel 12 Rome I verordening een bepaling die de specifieke werkingssfeer van het toepasselijke recht, de lex causae, regelt. Tot de lex causae behoort met name:
- de uitlegging van de overeenkomst;
- de nakoming van de overeenkomst;
- de gevolgen van gehele of gedeeltelijke tekortkoming, daaronder begrepen de vaststelling van de schade voor zover hiervoor rechtsregels gelden, een en ander binnen de grenzen welke het procesrecht van de rechter aan diens bevoegdheden stelt;
- de verschillende wijzen waarop verbintenissen tenietgaan, alsmede de verjaring en het verval van rechten als gevolg van het verstrijken van een termijn;
- de gevolgen van de nietigheid van de overeenkomst.
Artikel 12 Rome I verordening verduidelijkt verder nog dat ten aanzien van de wijze van nakoming en de door de schuldeiser ingeval van tekortkoming te nemen maatregelen, rekening wordt gehouden met het recht van het land waar de overeenkomst wordt nagekomen.
De werkingssfeer van de lex causae kan worden beperkt. Denk aan voorrangsregels: de rechter kan zijn eigen dwingende rechtsregels toepassen op de casus, ongeacht het door de Rome I verordening aangewezen toepasselijk recht. Ook kan de rechter de toepassing van de lex causae weigeren op grond van de openbare orde exceptie: dit kan enkel indien de lex causae ‘kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van het land van de rechter’ en van deze bepaling mag de rechter dus slechts spaarzaam gebruikmaken.
Ontvang advies over de toepassing van de Rome I verordening op uw casus
Wilt u meer weten over de Rome I verordening en wanneer deze van toepassing is? Wij geven u deskundig en onafhankelijk juridisch advies op maat. Het IJI is een kenniscentrum voor internationaal privaatrecht en buitenlands recht dat al ruim honderd jaar de juridische rechtspraktijk adviseert op dit gebied. Onze diepgaande kennis zetten wij graag voor u in. U kunt vrijblijvend een adviesaanvraag indienen via de website of door een e-mail te sturen naar info@iji.nl. Bij eenvoudige vragen kunt u terecht bij via de chatbox, zodat wij u direct verder kunnen helpen.
Wat onze cliënten over ons zeggen
Advocaat mr. Tim de Greve, partner bij Stibbe.
Ik schakel het IJI regelmatig in bij zaken waarin IPR-aspecten een rol spelen. Het bestaat al 100 jaar en kan dus bogen op een lange geschiedenis en ervaring. Er zijn vooraanstaande mensen aan verbonden. Niet in de laatste plaats de heer Strikwerda. Ze denken met je mee, begrijpen meteen de vraag waar je mee zit en dragen oplossingsrichtingen aan. Ze hebben de goede connecties in binnen- en buitenland om vragen binnen een redelijke termijn te beantwoorden. Los daarvan is het heel prettig samenwerken met de mensen van het IJI.
Advocaat mr. Leushuis, Leushuis Advocaten
Ik heb als advocaat een normale rechtspraktijk en wordt zelden geconfronteerd met internationale aspecten. Om voor internationale dossiers het ipr uit te moeten zoeken is niet te doen. In deze tijd heb je daarvoor echt een ipr deskundige nodig. De kwaliteit van IJI rapporten vind ik echt een 10 waard. Ik ontvang heel gedegen rapporten waar ik heel blij mee ben en de cliënten ook. De snelheid van de dienstverlening is ook heel goed en is telkens eigenlijk nog sneller dan ik had verwacht. Ook fijn was dat het contact met de IJI werknemers heel plezierig is. Ik ben blij dat het instituut bestaat en de advocatuur behulpzaam kan zijn.
Advocaat mr. Ria van Seventer, Meesters aan de Maas Advocaten
Ons advocatenkantoor is gevestigd in Rotterdam, een stad met meer dan 170 nationaliteiten, en daarom moeten we regelmatig om advies vragen aan het Internationaal Juridisch Instituut. Ik heb bijvoorbeeld te maken gehad met de erkenning van een kind door een Italiaan, waarop Italiaans recht moet worden toegepast. Ik spreek geen Italiaans dus ik kan dat niet zelf. Ik heb ook geen toegang tot de bronnen en het Internationaal Juridisch Instituut heeft dat wel.
Notaris Bernard Kapma, BK Notarissen
In mijn praktijk komen steeds meer zaken voor met een internationaal aspect. Gelukkig zorgen de Europese Verordeningen voor erfrecht en huwelijksvermogensrecht voor meer duidelijkheid, maar toch zijn er nog veel zaken waar je niet zeker weet hoe het zit, welk recht van toepassing is of dat je een oplossing die in Nederland heel praktisch lijkt, wel goed uitgevoerd kan worden of de beoogde gevolgen heeft in een ander land.
Ik vraag dan vaak advies bij het IJI en wat me opvalt is dat het vaak toch net anders zit dan je zelf vooraf had gedacht. Een schriftelijk advies van een expert in je dossier geeft ook rust en zekerheid. Je kunt dan altijd laten zien dat je niet zomaar zelf wat hebt bedacht, maar als een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar te werk bent gegaan.