Het onderscheiden van de deelgebieden van het internationaal privaatrecht (IPR)
De drie deelgebieden van het internationaal privaatrecht (IPR) moeten strikt van elkaar onderscheiden worden. Indien de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is kennis te nemen van een geschil, betekent dat namelijk niet dat ook automatisch het Nederlandse recht van toepassing is. Er gelden immers verschillende verdragen, verordeningen, richtlijnen en wetten voor de verschillende deelgebieden, hetgeen tot verschillende uitkomsten kan leiden.
Een voorbeeld: een Nederlandse onderneming levert kaas aan een Belgische onderneming. In de koopovereenkomst is het Weens Koopverdrag uitgesloten, maar er is verder geen rechtskeuze of forumkeuze gemaakt. Na de levering van de kaas in België, blijft de betaling door de Belgische onderneming echter uit. De Nederlandse onderneming wil de betaling in rechte afdwingen.
De vraag is hier: bij welke rechter kan de Nederlandse onderneming terecht? Kan een buitenlandse onderneming zomaar voor de Nederlandse rechter worden gedaagd?
De Brussel Ibis verordening (EEX verordening) geeft hierop het antwoord: zowel de algemene bevoegdheidsgrond van artikel 4 Brussel Ibis verordening (EEX verordening) en de bijzondere bevoegdheidsgrond van artikel 7 lid 1 Brussel Ibis verordening (EEX verordening) wijzen de Belgische rechter aan als internationaal bevoegde rechter. De Nederlandse onderneming kan dus niet in eigen land terecht om de vordering in rechte af te dwingen. De Nederlandse onderneming had dit kunnen voorkomen door in de overeenkomst een forumkeuze ten gunste van de Nederlandse rechter te bedingen.
Vervolgens moet worden bezien welk recht van toepassing is op de vordering. Het betreft een vordering tot betaling, voortvloeiend uit een koopovereenkomst. De Rome I verordening is van toepassing op deze situaties. Artikel 4 Rome I verordening bepaalt dat van toepassing is het recht van de gewone verblijfplaats van de verkoper: Nederland dus. In dit geval moet de Belgische rechter dus Nederlands recht toepassen.
Overigens kan de Nederlandse onderneming in dit geval ook nog gebruikmaken van de verschillende EU eengemaakte procedures om de schuldvordering af te dwingen, denk aan de Betalingsbevelverordening en de Geringe Vorderingenverordening. Als uitgangspunt zijn de spelregels van deze procedures in elke lidstaat hetzelfde, zodat het efficiënter kan zijn een vordering via deze procedure in te stellen dan de vordering via een normale procedure in te dienen bij de Belgische rechter waarop dan het volledige Belgische procesrecht van toepassing is. In dat laatste geval is immers een diepere studie van dit procesrecht vereist. Zie voor meer info de pagina over de EU Betalingsbevelverordening en de EU Geringe vorderingenverordening.
Internationaal privaatrecht (IPR) traditioneel als ‘nationaal recht’
Het internationaal privaatrecht (IPR) is in beginsel nationaal recht. In Nederland is het internationaal privaatrecht sinds 2012 gecodificeerd in Boek 10 BW. In de afgelopen jaren is het internationaal privaatrecht echter steeds meer geharmoniseerd (of ‘eengemaakt’) op EU-niveau. Nationaal internationaal privaatrecht, in het geval van Nederland dus Boek 10 BW, wordt daardoor steeds minder relevant omdat EU-recht voorrang heeft op nationale bronnen.
Ten aanzien van bijvoorbeeld een internationale overeenkomst mag zelfs bijna niet meer gekeken worden naar Boek 10 BW, nu zo goed als elk aspect is geregeld door EU-wetgeving. Zo voorziet de algemene Brussel Ibis verordening (EEX verordening) voor internationale overeenkomsten in een regeling voor de internationale bevoegdheid en erkenning en tenuitvoerlegging, terwijl de Rome I Verordening het toepasselijke recht op de overeenkomst bepaalt.
Wilt u een vrijblijvende kostenopgave ontvangen?
De ontwikkeling van het internationaal privaatrecht (IPR) in de EU
- Het formele internationaal privaatrecht
De ontwikkeling van het internationaal privaatrecht (IPR) in de EU voltrekt zich al geruime tijd ten aanzien van het formele internationaal privaatrecht: het eerste resp. derde deelgebied van het internationaal privaatrecht, waarin de internationale bevoegdheid resp. erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen wordt geregeld.
Specifiek inzake de erkenning en tenuitvoerlegging bestond zelfs al vanaf het allereerste begin van de EU een verdragsbasis: artikel 220 vierde streepje EEG-Verdrag. Dit artikel voorzag in een basis waarop lidstaten met elkaar in onderhandeling konden treden ten aanzien van o.a. ‘de vereenvoudiging van de formaliteiten waaraan de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en scheidsrechtelijke uitspraken onderworpen zijn’. Er werd, met andere woorden, een intergouvernementeel kader geschapen.
Dit vormde de grondslag voor wat nu de Brussel Ibis verordening (EEX verordening) is, namelijk het EEX-Verdrag uit 1968. Hierin werd het hele formele internationaal privaatrecht gedekt doordat het zowel het internationale bevoegdheidsrecht als de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke- en handelszaken regelt. Voor die tijd ging deze ‘traité double’ dus duidelijk verder dan waarin strikt genomen was voorzien in artikel 220 EEG-Verdrag. Later zijn er nog tal van procesrechtelijke instrumenten ontwikkeld, zoals de Brussel IIbis verordening, de Betalingsbevelverordening, de Geringe vorderingenverordening, de Betekeningverordening, de Bewijsverordening etc.
- Het materiële internationaal privaatrecht
Op het gebied van het toepasselijk recht (of: conflictenrecht) werd tot het Verdrag van Amsterdam in 1997 eigenlijk weinig succes geboekt. Het EVO Verdrag kwam weliswaar in 1980 tot stand, maar dit gebeurde officieel buiten het EU-kader. Daarnaast waren er hier en daar wel conflictenrechtelijke bepalingen vastgelegd, maar dit vormde (en vormt nog steeds) een incoherent geheel.
Het Verdrag van Amsterdam vormt hierin een kantelpunt, aangezien op dat moment expliciet een bevoegdheidsgrond werd opgenomen voor het toepasselijk recht. En dat is geweten; binnen ruim 10 jaar na aanneming van het Verdrag van Amsterdam, beslaat het huidige conflictenrechtelijke acquis een groot aantal onderwerpen, zoals internationale overeenkomsten, internationale onrechtmatige daad, internationale echtscheidingen, internationale alimentatie; internationaal huwelijksvermogensrecht etc. Denk aan de Rome I Verordening, Rome II Verordening, Rome III Verordening, Alimentatieverordening en de Huwelijksvermogensrechtverordening. Er klinken inmiddels zelfs geluiden om een algemene Europese ipr-codificatie te maken.
Vervolgens moet worden bezien welk recht van toepassing is op de vordering. Het betreft een vordering tot betaling, voortvloeiend uit een koopovereenkomst. De Rome I verordening is van toepassing op deze situaties. Artikel 4 Rome I verordening bepaalt dat van toepassing is het recht van de gewone verblijfplaats van de verkoper: Nederland dus. In dit geval moet de Belgische rechter dus Nederlands recht toepassen.
Overigens kan de Nederlandse onderneming in dit geval ook nog gebruikmaken van de verschillende EU eengemaakte procedures om de schuldvordering af te dwingen, denk aan de Betalingsbevelverordening en de Geringe Vorderingenverordening. Als uitgangspunt zijn de spelregels van deze procedures in elke lidstaat hetzelfde, zodat het efficiënter kan zijn een vordering via deze procedure in te stellen dan de vordering via een normale procedure in te dienen bij de Belgische rechter waarop dan het volledige Belgische procesrecht van toepassing is. In dat laatste geval is immers een diepere studie van dit procesrecht vereist. Zie voor meer info de pagina over de EU Betalingsbevelverordening en de EU Geringe vorderingenverordening.
- Het internationaal privaatrecht en de huidige EU-bevoegdheid en -agenda
In het Verdrag van Amsterdam kreeg de bevoegdheidsgrond om regelingen inzake het internationaal privaatrecht (IPR) uit te vaardigen een plaatsje in artikel 65 sub b: voor zover nodig voor de goede werking van de interne markt, kunnen maatregelen worden genomen voor ‘de bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie- en jurisdictiegeschillen’. Deze maatregelen vallen specifiek onder ‘justitiële samenwerking in burgerlijke zaken’ (art. 61 sub c Verdrag van Amsterdam).
De Raad heeft hierover gezegd dat het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen de hoeksteen vormt van deze justitiële samenwerking. Op basis van de vergemakkelijking van de wederzijdse erkenning wordt vervolgens beargumenteerd dat het conflictenrecht geharmoniseerd moet worden.
Ook moest het ontwikkelen van internationaal privaatrechtelijke regels in dit regime dus noodzakelijk zijn voor de goede werking van de interne markt. Even later via het Verdrag van Lissabon werd dit vereiste soepeler door te bepalen dat internationaal privaatrechtelijke regels kunnen worden gemaakt ‘met name’ wanneer dit nodig is voor de goede werking van de interne markt. Eén en ander is in het huidige VWEU neergelegd in artikel 81 lid 2 sub c.
Als overkoepelend doel geldt de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht (art. 67 lid 1 VWEU). Sinds het Verdrag van Amsterdam, en na een aantal specifiekere wijzigingen in het Verdrag van Lissabon, vormt dit één van de kerndoelstellingen van de Unie. Artikel 3 lid 2 VEU spreekt in dit verband van ‘een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen, waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is’.
De Raad heeft over deze ‘ruimte van vrijheid, veiligheid en recht’ op een bijeenkomst in Tampere gesteld dat deze ruimte
‘serves to ensure that the commitment to freedom (firmly rooted in the EU), which includes the right to move freely throughout the Union, can be enjoyed in conditions of security and justice accessible to all. It is a project, so the European Council continues, in response to the frequently expressed concerns of citizens and has a direct bearing on their daily lives’.
In die zin kan gesteld worden dat er een nieuw juridisch en politiek kader is en moet ontstaan, waarin de EU de enkele economische interne markt structuur overstijgt om een ruimte te creëren waarin het (niet-economische) vrije verkeer van personen een hoofdrol speelt. In de woorden van de voormalige Vicepresident van de Europese Commissie Reding zou dit moeten leiden tot ‘a Europe for the people’. Vanzelfsprekend leidt dit tot een toenemend belang om het internationaal privaatrecht (IPR) te regelen en staat dit onderwerp steevast op de EU-agenda.
Neem vrijblijvend contact met ons op
Het IJI in Den Haag is gespecialiseerd in het bieden van deskundig en onafhankelijk advies over zaken wat betreft internationaal privaatrecht (IPR) en buitenlands recht. Via ons slimme kennissysteem en brede internationale netwerk hebben wij op dit gebied al meer dan 240.000 adviezen uitgebracht. Door onze jarenlange ervaring kunnen wij uw internationale zaak snel en kostenefficiënt oplossen. Dien vrijblijvend uw adviesaanvraag in via het online formulier of stuur een e-mail naar info@iji.nl. Binnen een week, uiterlijk twee weken, ontvangt u van ons een ruim onderbouwd en goed gemotiveerd rapport, waarin uw vragen to the point worden beantwoord. Als u eenvoudige vragen heeft, bent u welkom om telefonisch contact met ons op te nemen via 070 22 108 60 of via de chatbox, zodat wij u direct van dienst kunnen zijn.
Wat onze cliënten over ons zeggen
Advocaat mr. Tim de Greve, partner bij Stibbe.
Ik schakel het IJI regelmatig in bij zaken waarin IPR-aspecten een rol spelen. Het bestaat al 100 jaar en kan dus bogen op een lange geschiedenis en ervaring. Er zijn vooraanstaande mensen aan verbonden. Niet in de laatste plaats de heer Strikwerda. Ze denken met je mee, begrijpen meteen de vraag waar je mee zit en dragen oplossingsrichtingen aan. Ze hebben de goede connecties in binnen- en buitenland om vragen binnen een redelijke termijn te beantwoorden. Los daarvan is het heel prettig samenwerken met de mensen van het IJI.
Advocaat mr. Leushuis, Leushuis Advocaten
Ik heb als advocaat een normale rechtspraktijk en wordt zelden geconfronteerd met internationale aspecten. Om voor internationale dossiers het ipr uit te moeten zoeken is niet te doen. In deze tijd heb je daarvoor echt een ipr deskundige nodig. De kwaliteit van IJI rapporten vind ik echt een 10 waard. Ik ontvang heel gedegen rapporten waar ik heel blij mee ben en de cliënten ook. De snelheid van de dienstverlening is ook heel goed en is telkens eigenlijk nog sneller dan ik had verwacht. Ook fijn was dat het contact met de IJI werknemers heel plezierig is. Ik ben blij dat het instituut bestaat en de advocatuur behulpzaam kan zijn.
Advocaat mr. Ria van Seventer, Meesters aan de Maas Advocaten
Ons advocatenkantoor is gevestigd in Rotterdam, een stad met meer dan 170 nationaliteiten, en daarom moeten we regelmatig om advies vragen aan het Internationaal Juridisch Instituut. Ik heb bijvoorbeeld te maken gehad met de erkenning van een kind door een Italiaan, waarop Italiaans recht moet worden toegepast. Ik spreek geen Italiaans dus ik kan dat niet zelf. Ik heb ook geen toegang tot de bronnen en het Internationaal Juridisch Instituut heeft dat wel.
Notaris Bernard Kapma, BK Notarissen
In mijn praktijk komen steeds meer zaken voor met een internationaal aspect. Gelukkig zorgen de Europese Verordeningen voor erfrecht en huwelijksvermogensrecht voor meer duidelijkheid, maar toch zijn er nog veel zaken waar je niet zeker weet hoe het zit, welk recht van toepassing is of dat je een oplossing die in Nederland heel praktisch lijkt, wel goed uitgevoerd kan worden of de beoogde gevolgen heeft in een ander land.
Ik vraag dan vaak advies bij het IJI en wat me opvalt is dat het vaak toch net anders zit dan je zelf vooraf had gedacht. Een schriftelijk advies van een expert in je dossier geeft ook rust en zekerheid. Je kunt dan altijd laten zien dat je niet zomaar zelf wat hebt bedacht, maar als een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar te werk bent gegaan.